In deze blogpost wil ik de vraag
beantwoorden: wie was Calvijn?
Calvijn vind ik een interessant
persoon. Hij was een erg harde werker, maar dit maakt hem geen saaie
persoonlijkheid. Ik vind het intrigerend hoe hij naast al dat harde werk nog
een gevoelig individu kon zijn. In zijn werken en in de woorden van zijn
vrienden is te merken dat Calvijn een gevoelsmens was. Zo heeft een vriend van
hem gezegd dat Calvijn erg van zijn vrouw hield en het heel erg vond toen zij
stierf.
Ook
werd door een vriend van hem gezegd dat hij soms een temperament kon hebben.
Voor
mensen die hem niet goed kenden leek hij niet door mensen aanspreekbaar,
waardoor hij gesloten en gevoelloos kon overkomen. Calvijn was zeer bescheiden.
Zo zei hij zelf in 1539: ‘Het is waar dat ik niet graag over mijzelf spreek;
echter, omdat ik niet helemaal kan zwijgen, zal ik spreken, zo bescheiden als
ik kan.’
Ik vind hem een bijzonder persoon.
Zoals eerder genoemd werkte hij erg hard, zo hard dat hij zelfs vaak vergat om
te eten.
Te lezen in zijn werken is dat hij
dat deed omdat hij een grote passie had voor de theologie en de reformatie:
‘Gods werken! Onvatbaar. Het zijn
evenzoveel wonderen die mijn zinnen niet kunnen verwerken’.
‘Niet
te meten is Gods grootheid. Voor zijn onmetelijke macht word ik met stomheid
geslagen. Het brengt me in extase’.
Voor mij zijn niet alleen Calvijns
werken, maar vooral zijn persoonlijkheid een voorbeeld. In mijn ogen heeft hij
ontzettend hard gewerkt om iets te bereiken in het vak waarvoor hij een
onbreekbare passie had. Dit alles terwijl hij ook nog contacten onderhield en
probeerde om een gezin op te bouwen. En de invloed die hij heeft gehad (in
Nederland) is fenomenaal (wat ik in hoofdstuk 5 verder zal beschrijven). Voor
mij is Calvijn een held.
Johannes Calvijn (Jean Cauvin) werd
geboren in Noyon op 10 juli 1509 (acht jaar voordat Luther zijn 95 stelling op
de kerk pinde) . Hij was de zoon van Gérard Cauvin, die op meerdere manieren
verbonden was met de kerk in Noyon, en Jeanne Lefranc,
die door
Calvijn werd beschreven als een vrome vrouw die hem als klein kind vaak meenam
in processies. Zijn moeder gaf hem de devotie die hem verbond aan de kerk en
aan haar gezag. Dit zou het voor hem moeilijk maken om te kiezen voor de
reformatie.
Hij had drie broers en twee zussen.
Hij was ook verbonden met de kerk
doordat zijn vader voor hem een formele aanstelling als kapelaan wist te
regelen in de kapel van de La Gésine in de stad. Door de inkomsten hiervan
konden de kosten van zijn studie ruimschoots gedekt worden.
Zijn vader, Gérard Cauvin, was
afkomstig uit een handwerkersfamilie. Hij had zich opgewerkt tot administrateur
en notaris, beheerder van de financiële zaken van het domkapittel. Hierdoor kon
Johannes van jongs af aan al les krijgen met rijke en adele jongens. Het was
later voor hem dan ook makkelijk om zich in hogere kringen te begeven. Hij
wilde dat zijn zoon ook voor de kerk zou gaan werken, maar nadat zijn vader dat
niet voor hem geregeld kon krijgen, wilde hij dat Johannes rechten zou gaan
studeren.
Drie maanden bezocht Calvijn het
College de la Marche. Daarna liet de studiebegeleider van de familie Montmors
(een familie uit de hogere kringen. Met diens zonen had hij het primair
onderwijs genoten in Noyon) hem overplaatsen naar het College Montaigu. Die
drie maanden aan het College de la Marche waren toch belangrijk voor hem
geweest, omdat hij daar zijn eigenbesef was gaan ontwikkelen. Hij had daar les
gekregen van Mathurin Cordier, die bekend stond om zijn vernieuwende
pedagogische inzichten. Aan hem droeg Calvijn zijn Commentaar op de eerste brief aan de Tessalonicenzen op.
Naast pedagoog was hij ook een
christen die de leerlingen de liefde tot Christus wilde bijbrengen. Vooral voor
het laatste prees Calvijn hem en hij
beschouwde het als een gift van God dat hij zo vroeg al Cordier had
ontmoet.
Eind 1523 werd Carlijn
overgeplaatst naar het College Montaigu, waaraan ook Erasmus en Rabelais
gestudeerd hadden. Het was een strenge school met veel regels. Calvijn kreeg er
de bijnaam ‘accusativus’, wat kritische geest zou betekenen.
Hij
voelde zich juist met de strenge regels in zijn element.
Op deze school hing een orthodox
moralisme.
Het was bedoeld als een
vooropleiding voor de theologische studie.
Calvijn had tijdens zijn studietijd
een kamer in een pension voor rijke studenten, waarvoor zijn vader hem geld
gegeven had.
Calvijn was tijdens zijn studie
niet alleen opvallend dankzij zijn ernst, maar vooral doordat hij intellectueel
en toegewijd aan zijn studie was. Hij kon goed oordelen en problemen oplossen.
Hij was ook zijn geheugen aan het trainen, doordat hij op een methodische
manier aan het oefenen was met het onthouden van feiten en gegevens.
Later zou hem dit helpen wanneer hij stukken zou schrijven of zou spreken. Op
dat moment heeft hij een fotografisch geheugen. Hij schrijft of noemt dan
citaten met de persoon die het gezegd heeft en de plek waar het gezegd is, uit
zijn hoofd.
In Calvijns Commentaar op de Psalmen schrijft hij dat zijn vader van gedachte
verandert. Hij wilde dat Calvijn theologie zou studeren en een kerkelijke ambt
zou gaan bekleden. Zijn vader was in conflict geraakt met het kapittel van
Noyon, maar als reden voor de verandering geeft Calvijn het argument dat het
financieel meer vooruitzichten biedt om rechten te studeren. Opvallend is de
gehoorzaamheid naar zijn vader toe.
Eind 1527 vertrok Calvijn naar
Orléans om daar rechten en letteren te gaan studeren.
Zijn leraren geven echter een
andere reden: op dat moment zou zijn neef Olivetanus hem met de ware religie
bekendgemaakt hebben. Hierdoor zou hij voor het eerst een afkeer hebben
gekregen van de bijgelovigheden van de Kerk.
Waarschijnlijk is hij in het
voorjaar van 1529 vertrokken naar Bourges om daar rechten te studeren, maar dit
is niet helemaal duidelijk. In Orléans kreeg hij op een conservatieve manier
les en in Bourges probeerde zijn leraar Alciati in zijn studenten de
Renaissance te doen herleven, al kon niet iedereen, waaronder Calvijn, het
Latijn dat hij in zijn colleges sprak waarderen.
Beza, leraar en vriend van Calvijn,
deelde mee dat Calvijn zeer hard werkte en vaak tot middernacht studeerde. Hier
begon hij ook vaak maaltijden over te slaan.
Aan
het einde van zijn leven zou hij nog maar op één kleine maaltijd per dag leven.
Op 26 mei 1531 overleed zijn vader,
waardoor Calvijn vrij was om zich geheel te wijden aan de humanistische
vorming.
In Orléans kreeg hij les in Latijn,
Grieks en Hebreeuws. Hier bevond Calvijn zich in kringen van religieuze
humanisten.
In 1532 bracht Calvijn zijn eerste
boek uit: Commentaar op Seneca’s De
Clementia.
In 1533 verlieten Calvijn en zijn
vriend Nicolas Cop Parijs, omdat de regering minder tolerant werden tegen de
reformatische beweging nadat Cop, de rector van de universiteit van Parijs, een
toespraak over theologische principes had gegeven. Calvijn had hieraan
meegewerkt.
Calvijn kwam terecht in Basel.
Basel was protestants, maar tolerant voor meerdere religies. Calvijn was toen
nog niet bekeerd tot het protestantisme. Wanneer hij zich precies bekeerde is
niet duidelijk, omdat dit geleidelijk gebeurde. Calvijn gelooft dat zijn
bekering werd geleid door God. Hij vond het verwonderlijk dat hij op zijn
leeftijd niet te zeer verstokt was. De enige manier waarop hij dan ook zijn
bekering kon benoemen is als een ‘subita conversio’, een verwonderlijke
bekering. Hierdoor kon hij gedwongen worden ‘ad docilitatem’, tot volgzaamheid.
Waarschijnlijk waren zijn ideeën
over theologie niet in strijd met het Rooms-katholicisme op het moment dat hij
in Bazel aankwam. Dit veranderde echter toen Calvijn theologie ging studeren
aan de universiteit van Bazel. In die tijd begon hij weer te schrijven. Het
eerste stuk wat hij in Bazel schreef was een voorwoord in de Bijbelvertaling
van zijn neef Olivetan. Daarna begon hij te werken aan zijn meesterwerk: de
Institutio Religionis Chistianae.
De eerste versie van de Institutio
kwam uit in 1536 Zijn hele leven bleef hij aan dit boek werken, totdat hij uiteindelijk
tachtig hoofdstukken had. De laatste versie van de Institutio kwam uit in 1559
en 1560.
In 1559 ging de
institutio vooral over deze vier punten: God, de maker; Jesus Christus de
verlosser; het werk van de Heilige Geest en de christelijke kerk.
In 1536 verbleef Calvijn een nacht
in Geneve, toen Guillaume Farel, die zelf probeerde van Geneve een protestantse
stad te maken, hem vroeg om te blijven. In Geneve bleef het moeilijk om tot de
reformatie over te gaan, omdat de ministers de Kerk daar in handen hadden. Ook
hadden de ministers recht tot excommunicatie.
Als
iemand geëxcommuniceerd wordt, mag hij niet meer deelnemen aan de sacramenten
of wordt hij uitgesloten van de kerkgemeenschap. Doordat Calvijn en Farel zich
bleven verzetten werden ze in mei 1538 verdreven uit Geneve. In dit jaar kwam
ook de Latijnse editie van de catechismus van Calvijn uit die hij in 1537 had
geschreven.
Calvijn ging toen naar Strasbourg,
waar hij pastor was van een kerk voor Franssprekende vluchtelingen. Hij gaf ook
lezingen over de Bijbel.
Daar publiceerde hij zijn
‘Commentaar op de bri8ef van Paulus aan de Romeinen’.
In 1540 trouwde hij met Idelelette
de Bure, een weduwe.
Idelette voldeed aan aan Calvijns beeld van de perfecte vrouw: bescheiden,
vroom, sober en zorgzaam.
Hun kinderen hebben de kindertijd
niet overleefd.
In 1541 werd Calvijn weer
uitgenodigd naar Geneve te komen. Calvijn kreeg hier toen meer te zeggen. De
Kerk werd naar zijn idee aangepast en gokken, vloeken en dansen werd verboden.
Ook kwamen er steeds meer Franse vluchtelingen naar Geneve. Dit zorgde voor
spanningen tussen de Geneefse burgers en Calvijn, wie ze ‘die Fransman’
noemden.
Na mei 1555 werd het rustiger in
Geneve en kon Calvijn weer zijn aandacht meer van harte richten op andere
zaken. Hij had dit al eerder gewild, maar ziet zijn taken als door God gegeven.
Hij schreef in een brief aan Farel: ‘Maar omdat ik weet dat ik niet aan mijzelf
toebehoor, bied ik mijn hart als een slachtoffer de Here aan.’
Hij bleef commentaren schrijven op
de Schrift, zowel uit het Oude- als uit het Nieuwe Testament.
In 1564 stierf hij aan meerdere
kwalen, doordat hij bijna niet meer at en weinig sliep in zijn laatste jaren.
Ondanks zijn serieuze werken en
houding zijn er bewijzen dat hij ook nog kon lachen. In 1543 vond hij tijd om
zijn meest populaire werk samen te stellen: ‘Zeer nuttige raad over het grote
profijt voor de christenheid die men zou verkrijgen van een inventaris van al
de lichamen en relikwieën van de heiligen die zijn in Italië, Frankrijk,
Duitsland, Spanje en andere koninkrijken en landen.’ Deze titel is op zich al
een grap. Het boek stond ook bekend onder de naam: ‘Traktaat over de
relikwieën’.
In zijn boek beschrijft hij hoe
zinloos de relikwieën zijn en dat ze vaak ook bedrog zijn.
Zo schrijft hij dat er zeven
verschillende ‘lijkwaden’ bestaan van de begrafenis van Christus, veertien
nagels van de kruisiging en drie voorhuiden van de besnijdenis.
Ook organiseert hij een wedstrijd
over van welke heilige er nog de meeste lichamen bewaard gebleven zijn. De
heilige Sebastiaan heeft gewonnen. Er zijn van hem nog vier complete lichamen,
twee hoofden, vier armen en nog verschillende stukken en brokken ergens anders.
Met nog meer van dit soort spellen
vult hij zijn boek. Dit is het enige werk waarin Calvijn een beeld van zichzelf
schetst als satiricus.